donderdag 19 februari 2015

Ite, missa est

Ite, missa est

(Fragment uit Koorddansen op klompen, 2013)

Kerstmis 1957 vierden vader, Laurie en ik op de vigilie, de vieravond, met het bezoeken van het eerste deel van de gezongen nachtmis tot de consecratie. Moeder kon niet mee, dat was te ver lopen in de kou 's nachts. Wij telden af. De bel werd geluid door een misdienaar toen de pastoor binnenkwam, het orantengebaar maakte en recitatief aanhief: "In nómine Patris, et Filii, et Spíritus Sancti. Amen. Introíbo ad altáre Dei." De misdienaars antwoordden: "Ad Deum que lætificat juventútem meam." Dat laatste betekende: "...die mijn jeugd verblijdt." Die van hun wel... Als na het Kyrie, het Gloria, de Collecte, het Epistel, de Koorzangen, het Evangelie en de Preek het Credo begon, Credo in unum Deum, Patrem Omnipotentem, factórem cæli et terræ, visibílium ómnium, et invisibílium..., verlieten wij zo onzichtbaar mogelijk, stil en snel onze bank, omdat wij buiten moesten zijn vóór het Dóminus vobíscum van de pastoor en het Et cum spíritu tuo van de gelovigen, waarmee de consecratie begon; na het Ite, missa est: de wegzending van de nietgedoopten en geëxcommuniceerden. Parochianen die aan de zijkant hadden gestaan vulden de lege plaatsen op. Terwijl het koor de antifonen en motetten zong en ik de ogen van mijn klas op mij gericht voelde, liepen wij naar achteren, waar vader in de hal dassen omsloeg en wanten aantrok. Op de Overakkerstraat cirkelden onze slagschaduwen om ons heen terwijl wij naar huis snelden. Moeder had worstenbroodjes in een pan opgewarmd en de kolenkachel laten oploeien met kranten en wat petroleum. Er waren wat restanten kerststol van oma, en wat fondant. Vader had een tak van een spar tegen de schouw gespijkerd en daarin wat rode linten en wat kartonnen ballen gehangen. Midden op tafel stond een bord met stukken kaars.

Wij bezochten op kerstzondag met moeder de kerststal, die op het plein vóór de Maria Kerk was neergezet, met de achterkant tegen de pastorie aan. Een houten Maria en Jozef, en een gewone speelpop als Jezus. Een okerbruine doek was om de blonde meisjeskrullen gewikkeld om het foutieve geslacht te verhullen. Een namaakos en een nog duidelijker namaakezel stonden achterin, verscholen in de schaduwen die wat grote walmende kaarsen en twee met rood crêpepapier beklede lampen wierpen, chiaroscuro. Twee schapen scharrelden rond een herderpop met een namaaklam over zijn schouders als oma's nepnertsstola. De drie poppen van de Wijzen uit het Oosten stonden in hun berging op de zolder van het patronaat. Met wat sparrentakken en namaaksneeuw werd het tafereel voltooid.

De wind sneed nog steeds, moeder had een dikke wollen das om haar hoofd. Zij hield vader vast terwijl wij konden rondlopen. Zij hijgde van de inspanning, ijs hing aan haar das, wij hadden er zeker drie kwartier over gedaan van huis naar het plein. Het was al behoorlijk donker. Groepen mensen stonden bijeen en wensten elkaar zalig Kerstmis. De pastoor en zijn kapelaan stapten tussen hun parochianen in, met de handen op hun rug samengevouwen, als duiven, kraaien liever. Met dampende adem stonden Laurie en ik naar de stal te kijken. Vader sprak met iemand die ik alleen van gezicht kende, en zijn vrouw. Ik had het Kerstverhaal met interesse gevolgd tijdens de catechisatie en de meer op kleuterniveau herhaalde interpretatie door juffrouw Asselbergs in de Advent. Daarna leerden wij O dennenboom zingen en mochten wij in de klas vragen stellen.

"Werd het Kindekejezus door een ooievaar gebracht, als wij?" wilde een jongen weten. Ik zat mij af te vragen waarom wij O dennenboom tegen een spar moesten zingen, maar reageerde instinctief toen ik iets hoorde wat ik herkende.

"Onze ooievaars zitten in de winter in Egypte daar", wist ik. "Maar daar is geen sneeuw, en er zijn geen dennenbomen." Dat had ik opgevangen van vader en oom Sjef.

Gejoel. Zij draaiden zich om en wezen naar mij. Juffrouw Asselbergs greep in. Of ik het heilige feest van Kerstmis niet wilde ontheiligen met de goddeloze praat die ik zeker van thuis had.

"Zijn dat de vader en moeder van Jezus, Hans?" vroeg Laurie bij de stal die nacht. Het licht van een gloeilamp in de nok van de kerststal vormde een halo in de wazige sneeuwval. Er hing een engel aan de nok te bengelen in de bries.

"Nee, dat zijn maar poppen. Dat is niet echt." Grote broer.

"Ja maar, de sœur zegt dat het echt gebeurd is!"

"Dat zijn poppen, dat zie je toch. Kijk maar Laurie, Jozef heeft een seur in zijn wang. Daar ziet ge de verf."

Kapelaan De Wolff was erbij gekomen, met zijn handen op zijn rug. Hij boog voorover tot op de hoogte van Laurie.

"Ja meiske, dat zijn maar poppen, maar de Heilige Familie uit Nazareth, dat zijn Jozef en Maria en het Kindekejezus, die hebben zo echt bestaan. Ze kijken zo uit de hemel op ons neer. Ziet ge hoe ze hun kindje kregen, in armoe zo in een stal, door iedereen verstoten? Nergens kregen ze zo onderdak."

"Ze waren niet eens getrouwd, zo arm waren ze", wist ik. Ik had opgelet. Met geen woord was over een bruiloft gesproken. De kapelaan keek mij aan.

"Waarom zegt ge dat?"

"Nou, dat was toch zo?"

Laurie was geschrokken van de verandering van toon in zijn stem, en liep terug naar vader en moeder. De kapelaan volgde haar en zag onze ouders. Hij keek mij aan.

"Gij bent Johannes Lambregts, niet?"

Ik knikte. Hij richtte zich op. Hij had mij zeker niet herkend in mijn dikke das en wollen muts.

"Ik betwijfel of pastoor Van Haezeldonck het op prijs stelt dat uw ouders hier zo rondlopen. Die zondaars, een blamage, een schande voor onze parochie, dat hokt maar samen of er geen genademiddelen zoals sacramenten bestaan." Zijn stem werd luider en trok de aandacht van de pastoor. Deze overzag de situatie en kwam naar de stal.

"Wat zoeken jullie hier?" riep hij luid tegen mijn ouders. Die hadden tot dan geen acht geslagen op de twee geestelijken. Vader keek om zich heen.

"Wij komen de kerststal bekijken, met onze kinderen. Is dat verboden, misschien?"

Ik zag dat het echtpaar, waarmee zij hadden staan praten, achteruit stapte. Zij keken elkaar aan.

"Jullie aanwezigheid ontheiligt deze feestdag! Gij zondaar met uw onreine slet!"

"Nou, nou", probeerde vader te sussen. "Moet dat nou, waar onze kinderen bij staan?"

"Uw kinderen? De vrucht van uw zonde, zult ge bedoelen! Uw bastaards, zult ge bedoelen! Niet eens proper getrouwd!"

"Jozef en Maria toch ook niet?" kwam ik vader te hulp. Ik had de pastoor even goed in zijn gezicht kunnen spuwen, zo overdonderd keek hij mij aan. Vóór ik kon reageren, stapte hij op mij af en mepte hij tegen mijn hoofd. Ik struikelde over mijn losse veters en stapte in het kersttafereel. Om mijn val te stoppen greep ik de ruwhouten kribbe vast. Die kantelde om, en ik rolde met de jezuspop tegen de maria aan. Gelukkig stond die stevig vastgespijkerd op een triplex plaat, verzwaard met keien.

Ik krabbelde overeind en stopte de pop terug. Ik klopte het stro uit mijn das. Mijn optreden had het publiek op het plein naar de stal getrokken, en die waren getuige dat vader de pastoor minstens zo hard om zijn oren sloeg. Zijn bril viel op de stenen, maar hijzelf bleef overeind. Verschillende mensen sloegen een snel kruisteken.

"Niemand slaat mijn kinderen, hoort ge dat, niemand, al waart ge de paus zelf, en dan zeker niet!" Vaders stem bulderde over het plein. Zijn zangstem, hard, helder, duidelijk verstaanbaar. Hij had mijn wankelende moeder snel onder haar arm gevat. De kapelaan wilde hem grijpen, maar hij rukte zich resoluut los.

"En waag het niet, nog maar één vinger naar onze Hans of ons Laurie uit te steken, Van Haezeldonck, want dan houdt niemand mij tegen, ook die god van jullie niet! Ge houdt uw handen thuis voortaan, verstaat ge dat?"

Van Haezeldonck verstijfde door het geweld in vaders stem. Ook ik werd vervuld van ontzag. Vader nam het voor mij op. Ik zag de ontzetting in Van Haezeldoncks ogen. En ik had niet eerder iemand zo kwaad gezien. Ik zag speeksel op zijn kin.

"Eruit! Weg van hier!" gilde hij.

Vader keek hem strak, onvervaard aan, en haalde zijn schouders op. Ik zag hem dat gebaar maken, zo duidelijk, zo rustig, zo overtuigend. Een menigte stond om ons heen, maar hij keek recht voor zich uit, kalm, onverstoorbaar, trots.

"Kom Lina", zei hij tegen moeder die niet wist waar zij moest kijken van schaamte. "Hier horen wij niet thuis, bij dit soort volk." En hij bedoelde dat wij anders waren, dat wij er ook geen echte behoefte voelden te horen bij die mensen om ons heen.

Vader en moeder keerden zich om, moeder zwaar op vaders arm leunend. De menigte week zwijgend uiteen. Het bloed klopte in mijn slapen. Ik probeerde, als vader, strak voor mij uit te kijken, niemand in de ogen. Weg van de kerk.

"Dat is toch waar, vader, wat ik zei? Dat Jozef en Maria niet getrouwd waren?" hield ik onderweg in de OverakKERSTraat aan, overmoedig door een vermoede gezinsband, een onverwachte warmte in mij.

"Dat willen ze niet horen, Hans, zoiets, ge moet oppassen wat ge zegt, en tegen wie. Als gij in de klas ook van die dingen zegt, geen wonder dat ge zoveel slaag krijgt."

"Als jullie ook niet getrouwd zijn, als Jozef en Maria, dan ben ik Jezus, en Laurie ook, vader, niet dan?"

"Hou er nou maar over op. Gij, Jezus. Ge bent nogal een heilige, gij."

Hij moest lachen. Vader moest om mij lachen.

"En hoe weet ge dat eigenlijk dat uw moeder en vader niet voor de kerk getrouwd zijn?"

"Van de schœur op sool."

"De scheur? De sœur bedoelt ge. Praat eens wat beter, gij."

De verlichte vensters, een flakkerende kaars. Ik klauwde naar de woorden die ik had gehoord.

"Wat zijn dat, vader, bastaards?"

"Breek er uw hersens niet over, Hans, daar bent ge te klein voor, voor die onzin."

Zijn toon sneed elk volgend woord af.



(fragment uit 'Koorddansen op Klompen', Boekscout.nl, Soest 2013)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten