donderdag 12 maart 2015

Verdwaalde duiven

Verdwaalde duiven

Fragment uit “Uit het zesde huis”, ongepubliceerd, maart 2015.


Opa had veel problemen in zijn nieuwe wijk, zonder zijn duiven die hij van oma had moeten verkopen, zonder land om te bebouwen. Met een terras “waar ge overheen kunt pissen” en een fietsschuur “waar ge uw kont niet kunt keren”. Hij had de eerste week bijeengeraapt sloophout en wat droge takken opgestapeld en in brand gestoken, zoals hij dat in de Valkenierslaan placht te doen, als iedereen daar. Zijn nieuwe buren hadden de politie gebeld, en de wijkagent had hem een waarschuwing gegeven. Oma had hem vervolgens een opsomming verstrekt van wat zij over hem dacht, en hem aangemaand zich vooral comme il faut te gaan gedragen in Breda, in de stad, in die nette wijk.
Opa had de kleine bergschuur achterin zijn nieuwe tuin afgebroken, en met behulp van meeverhuisd bouwmateriaal van zijn oude schuren een grote werkschuur getimmerd, met hulp van Oom Frans. De afwerking deed hij liever zelf, en meteen timmerde hij er een afdak tegenaan aan de voorkant voor drie konijnenhokken, hij kon het niet laten. Hij had vier grote vensters uit oude kasramen naast elkaar geplaatst aan de tuinzijde. Ik had hem geholpen met het inrichten van zijn werkschuur. Een lange werkbank vóór de vier ramen, met zijn gereedschap uit de Valkenierslaan netjes naast elkaar in laden eronder. Zijn grote houten bankschroef, de jampotten vol schroeven en spijkers, en een extra vliering voor planken en balken. Het was een zwaarbewolkte dag, maar het zou droog blijven, volgens opa. Wij stonden boven op het schuurdak en inspecteerden de nieuwe teerlaag. Ik rook de konijnen. Hij had zijn stofjas aan en zijn geruite pet op, en zo leek hij op de opa uit mijn jeugd, niet op de onbekende nette meneer die hij van oma moest worden. Hij keek naar de wolken. Hij stond elke zondag vroeg in zijn tuin naar overtrekkende vluchten postduiven te kijken.
‘Houdeng: wachten. Noyon: 7 uur gelost,’ imiteerde ik in een opwelling.
Hij trok zijn mond scheef en spuwde achter zich in de brandgang achter zijn schuur.
‘Dat is voorbij, Hans jongen. Ze zouden niet meer weten waar ik gebleven ben. Ik heb ze verkocht, maar ze zijn alleen goed voor de fok, ze willen terug naar mijn hok en dat is er niet meer.’
‘Nee.’
‘Ik mocht ze tijdens de bezetting ook niet houden, de Mof dacht dat ik er berichten mee zou gaan versturen.’
Ik keek over de tuinen. Keurige struiken en gazons, bloembakken. Nergens schuren of werkhokken, nergens konijnen of duiven. Fietsenhokken.
‘Wie had dat ooit gedacht dat ik in Breda zou komen te wonen,’ zei hij op een toon die ik niet van hem kende. Hij keek in de verte.
‘Oma?’
‘Ja, die wel, die heeft er heel haar leven om gezeurd. Die wel.’
‘Gij niet.’
‘Ik heb maar een gewone boerenmens Hans, uit Bavel, voor mij hoeft dit niet, die kouwe kak hier. Ze zeggen niet eens goedendag op straat hier.’
‘Ze kennen u ook niet, opa. U woont net een paar weken hier.’
Hij knikte. ‘En die groenteboer hier, wat een afzetter hé, gisteren had jouw oma spruitjes, zó gemeen bitter en zó klein, ik moest mijn bril opzetten om ze te kunnen eten. En dat terwijl ik ze zelf altijd zo mooi had staan achter op mijn eigen land, weet ge nog? En ik heb nog nooit zo vaak mijn goed pak gedragen als hier, al die visites aan die nieuwe buren, en weer contravisites, dat gezeik.’
‘Woont hier niemand uit Ginneken behalve jullie?’
‘Hier twee huizen verder, die komt uit de Dillenburgstraat, zij kwam vroeger in de winkel, maar zij ziet ons nu nog niet staan.’
‘Maar ge woont hier wel mooi, vlakbij het park.’
‘Ziet gij mij elke dag de eenden voeren, ben ik zó oud dan? Jongen, zevert niet, dat is niks voor mij, eenden, zwanen, en dan die verwijfde kloten die van hun vrouw het hond moeten uitlaten, moet ik daar tussen gaan lopen en serieus blijven kijken?’
Hij haalde zijn shagbuil uit zijn broekzak en rolde een sigaret. Hij stak hem aan met zijn verchroomde aansteker, zoog het vuur door de tabak heen en het uiteinde gloeide fel op. Ik stapte achteruit, een oude reflex. Hij gaat toch niet...
‘Gij hebt altijd in Ginneken gewoond.’
‘Na ons trouwen, ja. Mijn vader had mee die winkel gekocht toen jouw oma met haar geld over de brug kwam, ons Kees heeft geholpen met de verbouwing. We moesten vlug beslissen, er woonden zoveel Belgen in Breda en die zochten onderdak. Maar jouw oma had geld.’
‘Gij niet?’
‘Nee, wat spaargeld, weinig, niks. Ik dronk veel, dat hebt ge al honderden keren gehoord, ge bent groot genoeg om dat te kunnen horen en op waarde schatten, niet?’
Ik knikte. Ik had mee omhoog gekeken maar liet mijn blik afdalen naar de tuinen. Oma stond op het balkon.
‘Oma staat op het balkon, opa.’
‘Er is thee, Frans! Kom binnen voor het gaat regenen!’
‘Als zij zo blijft schreeuwen, zal ze weinig deftige indruk maken in de Romboutsstraat,’ zei opa zacht tegen mij. Hij liep wel meteen naar de ladder, dezelfde waarmee hij vroeger zijn duiventil beklom.
‘Vertel eens meer van vroeger.’
‘Later jongen, later. Tijd genoeg hier.’
Dat was waar; vroeger was hij altijd bezig op zijn land maar hier had hij alleen een gazon en wat struiken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten