Folkwoods en resonanties
(fragment Uit het Zesde Huis, 2015)© Hans F. Marijnissen
In
augustus 2011 had ik wat extra in Breda opgespaarde vakantiedagen
opgenomen voor deelname als vrijwilliger aan het jaarlijkse
Folkwoods-festival in het Philips-Van Lenneppark in Eindhoven. Op een
maandagochtend in dichte mist werd ik rond 7:45 opgehaald door
trompettist Jens de Zwart uit Nuenen in zijn wijnrode Opel Combo. Wij
reden over de Fokkerweg terwijl Jens de vliegen en muggen onder de
ruitenwissers op de voorruit wegspoot. Jens vertelde wat onze
werkzaamheden zouden gaan inhouden, sloeg linksaf op de
Oirschotsedijk, reed voorbij de Herdgang waar de trainingen van PSV
wekelijks plaatsvonden, en manoeuvreerde tussen grote Mercedes,
Lexus, Range Rover en Audi SUV’s achterlangs het festivalterrein
op. Wij konden parkeren bij de rij blauwe afvalcontainers en gele
dieselgeneratoren onder de beuken van het park en stapten uit.
“Gaat
‘t al iets beter met je?”vroeg Jens terwijl hij voor mij uit
liep, zonder om te kijken. “Ik hoorde in De Gouden Bal dat je wat
repetities had gemist de laatste weken?”
“Komt
wel goed, Jens. Heb ik af en toe, stuk afvalverwerking van vroeger en
zo. Periodieke meditatie helpt.” Jens reageerde verder niet. Ik
wist dat hij zelf genoeg sores aan zijn hoofd had met de scheiding
van zijn oudste dochter. Wij wilden eerst ontwaken met koffie en
gevulde koeken in de blauw-rood gestreepte cateringstent met
‘Folkfoods Ca-Tering’
op een A4’tje naast de toegang. Wij stapten over wat regenwater in
de berm de tent binnen.
“Morgen!
Hoe is ie, Jos?” riep Jens. Jos Vanouds, de gezette chef
consumpties van het festival kwam achter een tafel met gekoeld beleg
vandaan. Aan scheren was hij nog niet toegekomen, maar hij had een
gewassen en gestreken schort aan. Hij wuifde ons naar een plaats aan
tafel.
“Nog
geen audio bij Jos”, lachte Jens. “Gisteren naar dat folkconcert
in Café Wilhelmina geweest, zeker, Jos. Werd het nog iets?” Jos
wuifde nog eens.
Wij
waren meteen als eersten aan de beurt bij de twee grote verchroomde
koffieketels met plastic drinkbekertjes, suikerstaafjes, roerhoutjes
en melkkuipjes en een schaal met geglaceerde cake en gevulde koeken.
Jos bakte eieren met bacon en had verse bruine puntjes met
roomboterkuipjes laten bezorgen in een aantal mansgrote plastic
zakken.
“Cake!
Potdomme!” riep Jens. “Al lange tijd geen goede cake meer gehad
Jos! Weet je waar ze ook lekkere cake hebben? In het crematorium
Rijtakkers hier vlakbij.”
“En
goeie spacecake bij de verslaafdenopvang iets verderop”, zei een
volgetatoeëerde kaalgeschoren jongeman aan de tafel waar wij
aanschoven. Jens haalde koffiemokken van het rek aan de wand.
“En
toch moeten we de politie waarschuwen”, zei Jos tegen Jeani, de
roodharige organisatrice die achter ons de tent binnenstapte. Hij
hoestte zijn keel nog eens schoon en slikte het resultaat in.
“Politie?
Naar de politie gaan?” Jeani lacht schamper. “En waarom dan wel,
om zo’n paar ambteNARen aan het werk te houden? Bekijk het maar. We
hebben geen echte politie in Eindhoven, echt niet!”
De
ingang werd verduisterd door twee grote gestalten in zwart en
donkerblauw met gele signaalvlakken. Politie. De mist achter hen
klaarde op en de augustuszon begon te branden. Schaapjeswolken met
lammetjes verspreidden zich over een diepblauwe lucht en verdampten.
Meteen regenden de eerste condensdruppels op de plastic tafelkleden
in de tent. De twee politiemensen bleven staan en het zeildoek
lichtte gelig op binnen, alsof alles buiten in brand stond. In de
cateringtent aan de publiekszijde kwam het vrijwillige personeel van
het Javaans Eethuis binnen langs weer een andere ingang en begon op
te ruimen van gisteravond.
“De
koffie is vers”, zei Jos en hij wees naar de stapels bekers. “Kan
ik u ergens mee helpen?”
“Tastbaar
en Falie van het bureau Seksueel Geweld, afdeling Eindhoven”, zei
de grootste man, naar de andere en naar zichzelf wijzend. Falie?
Waar kende ik die naam van?
“O?
En waarom bent u dan hier, als ik vragen mag? Er is nog niemand van
de leiding van Folkwoods aanwezig of wakker, zo vroeg, echt niet.”
“Wij
komen niet speciaal voor de leiding van dit festival. U bent Jos
Vanouds, neem ik aan?”
“Klopt.
Ik werk parttime bij de stichting. Dit jaar voor de achtste keer
alweer.”
“Kijk,
uw naam stond op onze lijst, u bent hier elk jaar en daarom kunt u
misschien wat vragen beantwoorden.”
“Ik
ga niet over de vergunningen en zo, dan moet je bij...”
“Komen
wij niet voor. Nee, het volgende.” Zijn zwijgzame collega had een
notitieboekje opengeslagen en was aan tafel gaan zitten. Jos zette
twee bekers met suiker en melk voor hen op tafel. Falie?
Die politievrouw, recherche, toen bij Evaline bij die bankroof in
Woensel, eind ‘71, heette die ook niet zo, Falie?
De zittende politieman zag hoe mijn blik zich naar binnen had
gericht. Ik keek hem aan, keek meteen weg en dronk mijn koffie leeg.
“We
hadden nog wat onbeantwoorde vragen naar aanleiding van die
aanranding in het Philips-de Jonghpark in de laatste week van april
dit jaar, in de buurt van de achterzijde van het Parkpaviljoen hier
vlakbij.”
“Dan
moet je niet bij ons komen zoeken”, zei de getatoeëerde man nors.
Hij haalde zijn shagbuil uit een broekzak en begon een sigaret te
rollen.
“Heb
ik over gelezen”, zei Jos. “Dat meiske van veertien. Ik was die
middag met vrouw en dochter zelf nog in het Paviljoen, nota bene. Het
moet diezelfde avond gebeurd zijn. Verschrikkelijk, het zal je
dochter wezen. Ik zou niet voor mezelf instaan, echt niet.”
De
grootste politieman knikte. Heette
hij
nu Tastbaar en die kleine Falie?
“Het is een onuitroeibare ziekte. Het blijft maar duren, elk jaar
is het weer raak, generatie op generatie. Ik doe dit werk nu een jaar
of vijf, en elk seizoen is het weer zover. Wat ze ook voor dure
therapieën verzinnen hier bij de GGzE aan de Boschdijk of waar dan
ook, niks helpt. Castreren, dat is nog het beste. Zonder gereedschap
kunnen ze niet werken, zeg ik maar. Niet dan?”
“Alsof
het erfelijk is”, voegde de andere politieman toe.
“Nou,
ik weet het niet. Was de vader van die pedo Sytze van der Velde ook
pedo, dan?” bracht Jos in. Hij hoestte weer even.
“Rijg
eens een kleuter aan je leuter”, sprak de geïllustreerde man.
“Nou,
als justitie haar werk beter zou doen, dat zou al veel helpen, echt
wel”, zei Jos. Hij tapte zelf ook een mok koffie, strooide er twee
suikerstaafjes in en mengde er een kuipje melkroom bij. “Ik heb
weinig hoop op gerechtigheid in dit land. Neem nou die zogenaamde
topcriminelen, op televisie. Nou, als helden worden ze gevierd.
Kickboksers als hoogvereerde en onfeilbare, haast immune priesters.
Pathos als pathologie. Topcriminelen? Rioolratten zijn het.
Televisieprogramma’s als venster in het riool voor de
pisbuiskijkers.” Toch
dieper water bij Jos dan ik verwacht had.
“Fellatio!”
juichte de getatoeëerde, met zijn sigaret wuivend als wierook. “Niet
voor niets is de laatste klinker een o: uw lippen kussen het woord!”
Jens grinnikte kort, verder niemand.
“Nou,
volgens mij zal het kind dat misbruikt is later zelf gaan
misbruiken”, hield de politieman vol. “Door die beschadiging. Het
is een soort erfelijkheid, oké dan niet genetisch, maar toch.”
Omdat het gesprek voor mij op te pijnlijk terrein kwam, wendde ik mij
ook fysiek af. Ik stond op en ging met mijn mok buiten staan, op het
parkpad onder ruisende beuken. Mijn gedachten keerden zich weer in
mijzelf, ik kon het niet afweren. Telkens als seksueel misbruik ter
sprake kwam, ook na al die jaren. Altijd die angst voor het verleden,
die schaamte. Grotendeels opgedroogd, maar nog hier en daar resten,
vochtplekken, regensporen na een bui. Resonanties, niet meer dan dat,
en zeker niet minder.
Jens
klopte op mijn schouder. “Staat ie weer te dromen. Kom, we gaan
vloerdelen leggen voor de kindertent daar achteraan. Crashen in de
crèche. Er staan al twee ladingen klaar.” De getatoeëerde knul
volgde ons naar onze ochtendklus. “Het is goed dat ik niet alles
van jou weet, Hans, niet dan”, zei Jens onderweg. Zware druppels
dropen van de beuken langs het pad op mijn hoofd en in mijn nek.
“Nou,
ik betwijfel of ik je alles heb verteld, en ik kan niet controleren
of je alles begrepen hebt. Ik weet dat ik nooit tegen je heb
gelogen.”
“Nee,
maar dat hoeft ook niet. Zoals je nu bent is voor mij genoeg”, zei
Jens. Hij haalde een knipmes van zijn riem en begon de vloerdelen los
te snijden van de pallets.
“Onze
generatie leeft en schuilt in het heden omdat wij het verleden van
onze ouders niet respecteren en de toekomst wantrouwen. Maar een
ander huis, tehuis bedoel ik, hebben we niet, vandaar de honger en de
ijver.” Daar
ging ik weer, daar kwam weer zo’n ingestudeerde volzin uit mij
rollen. Resonanties, Hans, zo ben je nu eenmaal.
“Wat
zegt ie?” vroeg de getatoeëerde.
“
Hij is ongevaarlijk”, zei Jens. “Dat gaat wel weer over nadat we
deze twee stapels gelegd hebben. Vooruit, aanpakken. Zie je die
piketpalen? Daartussen moeten we leggen. Ik heb hier een tekening van
Jeani gekregen. 64 vloerdelen heeft ze geteld.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten