donderdag 10 maart 2016

Onjuiste theorie

Onjuiste theorie


1.
'Nou kijk,
zo vind ik van Herman,
dat ze hem beter kapot kunnen schieten.
Ik bedoel,
je moet dat smoelwerk eens zien,
schandalig.
En die haren, benzine erover en vlammetje erbij.
opgeruimd staat netjes,
nietwaar?
zeg nou zelf.'

2.
Schuifelend over sneeuw over ijs,
gebogen in de storm,
de adem neergeslagen op baard en snor en haren.
Antarctica, 7 augustus.
Marjolein is dood.
De koude overwon.
Albert en ik hebben haar opgegeten.

3.
'Geweld',
zei de man naast me,
'wel,
dat kan vele aanleidingen hebben.
Onrust, onderdrukking, angst, verveling.
Maar de oorzaak achter dat alles,
pft,
ik wou dat ik het wist.'

4.
Gisteren zag ik nog
hoe een man een eend uit de vijver in het park
de nek omdraaide en meenam.
Om thuis te braden, waarschijnlijk.

5.
Het begon,
volgens wijlen Marjolein,
in de jaren 60.
Politieke moorden,
rellen.
Het werd steeds erger, en niemand besefte wat
de oorzaak was.
Wij zijn tijdig gevlucht.

6.
'Smerige schoft,
stomme aap met je rotsmoel,
luie anarchist,
rotnazi,
zatte dubbeltjeshoer,
smerige flikker,
communistische zwakzinnige,
vetzak.'

7.
Na de party reden we in Frans’ wagen
naar huis. Er reed iemand door rood.
Botsing, natuurlijk. Frans eruit, kop aan
flarden, de hersens dropen van de voorruit.
Die andere kerel had het stuur in zijn buik.
De darmen waren eruit gespoten.
Ik had een ruitenwisser in mijn linkeroog.

8.
Het was alweer Marjolein,
die ontdekte dat de temperatuur een
belangrijke factor was.
Dus trokken we naar het zuiden.
Naar Antarctica,
vluchtend voor het geweld.

9.
We hebben die vuile rotjood z’n ballen af-
gesneden en in z’n mond gepropt. Je had ‘m
moeten zien kijken. Daarna een mes in zijn buik,
zodat ie langzaam leeg liep.

10.
‘Katholieken: kinderen fokken, neem dat
maar van me aan. en maar bidden.
Ze moesten het verbieden.’

11.
‘Wat ga je nu doen, nu je ontslagen bent?’
‘Eerst vakantie.’
Op een terras. Een zomerdag, aan de overkant
van de straat ligt iemand dood te bloeden.
Bloed stroomt uit zijn pols. Een glazenwasser
drukte door een ruit, een scherf trof hem.
De twee mannen op het terras kijken naar het
bloed.
‘Waarheen?’
‘Spanje.’
‘Spanje? Zit politiek niet zo lekker.’
‘Doe me ‘n lol. Wat heb ik met die vieze
Spanjaarden te maken.’
‘Je hebt gelijk. Ik ga naar Griekenland.’
‘Ook een mooi land.’
Aan de overkant van de straat sterft de man met
een laatste stuiptrekking.

12.
Onderweg lazen we kranten.
Oorlogen, brandstichtingen,
rellen.
We haastten ons zoveel mogelijk, om op tijd te
zijn.
Hoe kouder het werd, hoe veiliger,
volgens Marjolein.
We vertrouwden haar.

13.
‘Hé joh, kom ‘ns hier.’
‘Waarom?’
‘Verdomme, kom hier als ik dat zeg of ik
sla je ballen tot aan je adamsappel omhoog!’
‘De moord.’
‘Wat zei je?’

14.
In Chili zagen we enkele boeren rond een
kampvuur zitten eten.
We ontdekten in een afvalhoop een half
verrot kinderhandje.

15.
Je hoeft het niet te geloven, knul.
Niet echt. Als je maar zegt dat je het
gelooft, dan zijn we al tevreden. Een
handtekeningetje, klaar.
– Zo niet?
– Schieten we je moeder overhoop.
– Ik teken niet.
– Jij je zin.

16.
Ze hadden erom gevraagd,
zeg nou zelf,
ik bedoel, we hebben die raketten niet
gebouwd voor het mooi, niet?
Nou, het is gebeurd.
Nog ‘n geluk dat we eerst waren.

17.
De stofwolken en de aardbevingen begonnen toen we
in een oude vissersboot overstaken naar Antarctica,
en nog voor we aanmeerden dreven dode dolfijnen voorbij.

18.
Het recht van de sterkste.

19.
We waren met z’n vijven.
Marjolein, Albert, Frans, Jenny, en ik.
Frans pleegde zelfmoord, nadat
hij mij had proberen te doden. Hij
dacht dat het gelukt was.
Marjolein stierf van de kou,
Albert en ik aten haar op.

20.
Blablabla

21.
Morgen schiet ik Albert kapot.
Jenny en ik,
Adam en Eva.

Coda:
De wind, de wind zingt het coda.
Ik versta het niet.
Ik kijk in de bevroren ogen van Jenny tegenover me.
Ik heb honger.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten